woensdag 5 oktober 2011

16. De Universiteit van Harderwijk


De Universiteit van Harderwijk bestaat tegenwoordig nog slechts in de fantasie van Professor Fetze Alsvanouds, een typetje van Aart Staartjes, maar in het verleden bestond ze echt. De Academiestraat, het Linneaus torentje en de Catharinakapel herinneren nog aan deze universiteit, die in 1648 werd opgericht.      Ook de Hortus Botanicus, de universiteitstuin was beroemd. Ook deze is deels bewaard gebleven
en nog steeds te bezoeken.

Door het in 1648 al bestaande Gymnasium om te vormen tot Universiteit hoopte men financiële middelen te verwerven uit de provincie Gelderland. Dat gebeurde ook, de Gelderse gewesten zegden zo’n 8.000 gulden per jaar toe, althans dat was hun voornemen. Ze maakten deze belofte echter meestal niet waar, waardoor de universiteit van Harderwijk een van de armste van het land werd. Er kon echter wel gestudeerd worden in de godgeleerdheid, rechten, geneeskunde, filosofie, geschiedenis en welsprekendheid en men kon er promoveren tot de doctorsgraad.

Met promoties kon de universiteit geld binnenhalen, om het schamele budget aan te vullen of als extra toelage voor professoren en docenten. De voorbereidingstijd om te promoveren was in Harderwijk kort. Men hoefde er de colleges niet te volgen, dat mocht elders, en ook het proefschrift mocht men elders schrijven. Studenten van heinde en ver togen naar Harderwijk, lieten hun proefschrift drukken en zochten een professor die hun wilde examineren. Dit gebeurde in het Latijn, de universele taal der wetenschap. Indien de student de rekening betaalde en met goed gevolg zijn ‘rede of dissertatie’ uitsprak en het examen hierover doorstond, ontving hij de doctorstitel en bul. In vergelijking met andere universiteiten was Harderwijk goedkoop en men ontliep de kosten van een groot feest. Dubbele reden dus voor arme studenten om naar Harderwijk te komen om juist daar te promoveren.

Veel beroemd geworden geleerden studeerden af in Harderwijk, zoals Carolus Linneaus, Herman Boerhaave, Herman Willem Daendels, Constatijn Huygens. In Harderwijk zijn er diverse straten naar geleerden vernoemd. De aanwezigheid van de hooggeleerde heren en studenten gaf Harderwijk in de 18de eeuw het nodige cachet.
De geur van geleerdheid en belangrijkheid hing in de stad en de middenstand, zoals drukkerijen en tapperijen hebben er flink van meegeprofiteerd. Aan het eind van de 18de eeuw liep het aantal studenten terug en dat had negatieve gevolgen voor de inkomsten, dus ook de hoogleraren trokken weg. In de Franse tijd (1811) werd de Universiteit van Harderwijk door Napoleon opgeheven. Het hoger onderwijs verdween daarmee uit Harderwijk en daarmee ook de studenten die leven in het stadje hadden gebracht. De universiteit werd vergeten alleen het volgende rijmpje bleef over:

     Harderwijk is een stad van negotie
         Men verkoopt er bokking, blauwbessen en bullen van promotie

Daarmee werd gesuggereerd dat je in Harderwijk je doctorstitel kon kopen, maar daarvoor is nooit bewijs gevonden. De universiteit van Harderwijk was alleen wat moderner dan de andere Universiteiten en Hogescholen. Helaas kwam dat haar bestaansrecht uiteindelijk niet ten goede.

maandag 3 oktober 2011

15. LINNEAUS WAS HERE!


CAROLUS LINNEAUS  is in zijn geboorteland Zweden een grootheid wiens status die van Rembrandt in Nederland evenaart. Iedereen kent zijn naam en zijn levenswerk, het categoriseren en indelen van alle soorten organismen in het planten- en dierenrijk.
Dit deed hij met behulp van de Latijnse naamgeving die tegenwoordig nog steeds van toepassing is.  Met deze indeling en naamgeving en bedacht de arts, bioloog en plantkundige Linneaus een systeem dat al ruim 300 jaar dienst doet. Linneaus werd in 1707 geboren.

Deze kleine Zweed ging voor zijn promotie naar Harderwijk waar hij promoveerde aan de Gelderse Academie, de Universiteit van Harderwijk, die in 1648 werd opgericht. Linneaus kwam naar Harderwijk omdat de promotie naar de doctorstitel aan deze universiteit snel
en goedkoop kon plaatsvinden. Daarmee was hij niet de enige, want in zijn tijd kwamen veel studenten juist voor deze combinatie naar het stadje aan de Zuiderzee.  Men bedacht zelfs een rijmpje om Harderwijk daarmee te voorzien van een etiket, en een beetje te kleuren:

Harderwijk is een stad van negotie
Men verkoopt er bokking, blauwbessen
en bullen van promotie

Toch was er niks mis met het streven om snel te promoveren, en bovendien waren niet alle studenten even goed bij kas. Er zijn in Harderwijk dan ook veel geleerden afgestudeerd. Veel tijd bracht Linneaus overigens niet door in onze stad, maar hij heeft er zeker rondgewandeld en inspiratie opgedaan voor zijn dissertatie en de daaraan gekoppelde promotie.
LINNEAUS WAS HERE! Is dan ook iets waarop Harderwijk zich met recht mag beroepen.
Na zijn  promotie vertrok Carolus Linneaus naar de omgeving van Heemstede waar hij onderzoek deed naar de flora en fauna. De Linneaushof in Bennebroek herinnert daar nog
aan. Later ging haar terug naar het Zweedse Uppsala waar hij zijn beroemdste werk
SPECIES PLANTARUM, over de indeling van de soorten schreef.

In Harderwijk herinnert het Linneaustorentje ons aan de kleine Zweed met de grote naam,
Toen het in 2007 driehonderd jaar geleden was dat Linneaus werd geboren werd dat wereldwijd gevierd. Vooral in Harderwijk waar dit fenomeen een ware culturele explosie veroorzaakte. Toneelstukken, exposities, voorstellingen en lezingen werden gehouden en van de bijna 100 evenementen in het Linneausjaar vonder er maar liefst 45 in Harderwijk plaats.

Het kan niet anders of we moeten wel trots zijn op deze kleine man die zo’n groots werk verrichtte. Dat zijn we omdat hiermee ook onze voormalige universiteit een zweem van belangrijkheid en geleerdheid krijgt toebedeelt. En we staan toch liever bekend om onze universiteit dan om het koloniale werfdepot, die wel het gootgat van Europa werd genoemd. We zijn liever beroemd dan berucht, en daar is niks mis mee. De universiteit sloot op last van Napoleon in 1812 haar deuren, maar de geur van geleerdheid nemen ze ons niet af. Met dank aan Linneaus!

zondag 2 oktober 2011

14. Belgische vluchtelingen in Harderwijk

Bij het begin van de 1ste Wereldoorlog, in 1914, had Harderwijk nog maar 7.500 inwoners.Het was een slaperig stadje aan de Zuiderzee. De ontbrandende wereldoorlog maakte daar een einde aan, maar Nederland bleef neutraal en mengde zich niet in de strijd. Onze zuiderburen, de Belgen, waren niet zo gelukkig. Een Duitse overmacht maaide de Belgische strijdkrachten van de kaart en richtte een verschrikkelijke slachting aan onder de Belgen.

Na de belegering en bezetting van Antwerpen namen duizenden Belgen de vlucht naar ons land waar ze een veilig heenkomen zochten. Niet alleen de militairen kwamen naar ons land, maar als het even kon namen ze hun vrouw en kinderen mee.

Nederland zag zich genoodzaakt opvang te regelen voor de duizenden vluchtelingen en die kwam er o.a. in Harderwijk. Ter hoogte van het huidige Bouw- en Infra Park verrees een tentenkamp waar duizenden soldaten en onderofficieren werden geïnterneerd, opgesloten dus. Toen het er naar uitzag dat het langer dan een paar maanden ging duren werden de tenten vervangen door barakken en verrees er een complete stad. Vrouwen en kinderen werden gehuisvest in twee nabijgelegen kampen, Leopoldsdorp (locatie Dennenlaan/Randweg) en Heidekamp (Mecklenburglaan/Julianalaan). Veel officieren werden ingekwartierd bij particulieren, die genoten de normale vrijheid. Prijzen van kamers en onroerend goed stegen dan ook explosief. Voor de Harderwijkers waren de Belgen welkome consumenten die in een moeilijke tijd kwamen opdagen. Die moesten gehuisvest, gevoed en gekleed worden en de handel profiteerde daar flink van mee. Voor de middenstand was het een uitkomst in een moeilijke tijd, want door de oorlog lag het internationale handelsverkeer plat. Harderwijk moet in die jaren een bijna buitenlandse indruk hebben gemaakt want in totaal werden er wel 15.000 Belgen in en rond Harderwijk gehuisvest.

In hun kampen werden de Belgen heel zelfredzaam; er kwamen kerken, ziekenzalen, kappers, bakkers en drukkerijen en er werden zelfs sportzalen en wielerbanen gebouwd. Toch was het voor de Belgen geen vrolijke tijd. Ze leefden tussen hoop en vrees en waren in afwachting van het verloop van de strijd. Terwijl ze in ballingschap en gevangenschap verbleven veranderden België en Noord-Frankrijk in een enorm slagveld. De loopgravenoorlog met een overvloed aan beschietingen vaagde hele steden en dorpen van de landkaart en eiste duizenden slachtoffers. Veel Belgen werden slachtoffer van ziektes als de Spaanse Griep (1917/1918) en tuberculose. Sonnevanck richtte zelfs een speciaal paviljoen voor de Belgen in, maar toch maakte de tuberculose veel slachtoffers.

De doden werden in Harderwijk begraven en voor hen werd in 1963 op begraafplaats Oostergaarde het Belgisch Militair ereveld ingericht. Hier liggen bijna alle Belgische militairen die in die periode zijn overleden en die niet gerepatrieerd zijn, er zijn 349 namen vermeld. Toen de oorlog in 1918 tot een einde kwam vertrokken de Belgen weer naar huis. Ze troffen een totaal verwoest land aan dat vanaf de grond moest worden opgebouwd. Ironisch genoeg kwam er op dat moment een andere vluchteling ons land binnen, de Duitse Keizer Wilhelm de 2de, de voornaamste aanstichter van de oorlog. Hoewel men niet echt op hem zat te wachten kreeg hij toestemming om te blijven en vond hij een onderkomen op een landgoed in Doorn.

Bron : Gehalveerde mensen van Anton Reijngoudt

13. De Kasteel Staverden

Ze kwam (in 1931) nog net op tijd naar Harderwijk om het 750-jarige bestaan van de stad mee te vieren, en dan natuurlijk als ‘vlaggenschip’, voor minder deed ze het niet. We hebben het over de Kasteel Staverden, het 3de en mooiste schip van de Holland Veluwe Lijn en de trots van reder/eigenaar Eibert den Herder. Ze was ook net op tijd om de Zuiderzee nog te bevaren, want één jaar later, in 1932, werd die trotse binnezee afgesloten door de Afsluitdijk en veranderde voorgoed in het IJsselmeer, een meer, steeds meer beperkt en ingeklemd door dijken en polders.

De Kasteel Staverden was het modernste passagiersschip van haar tijd en het kende een voor haar tijd ongekende luxe waaronder een paar enorme dieselmotoren, fraaie binnensalons, een elektrische installatie en een geluidsversterker. Onderin het schip was een groot vrachtruim waarin behalve vracht ook fietsen vervoerd konden worden, want dat werd haar belangrijkste vracht. De Kasteel Staverden ging op de lijndienst van Harderwijk naar Amsterdam varen.

De passagiers bestonden uit dagjesmensen en toeristen die een bezoek aan de Veluwe brachten. Ze omzeilden de lange fietstocht door met de fiets aan boord van de Kasteel Staverden in te schepen. In Harderwijk werden ze met fiets en al aan wal gezet en konden hun tocht vervolgen.

Met de Kasteel Staverden beschikte de Holland Veluwe Lijn over drie passagiersschepen en was ze op het hoogtepunt van haar bestaan. Duizenden scheepten zich in en genoten van de tocht over het IJsselmeer. Door toenemende concurrentie viel er op termijn nog maar weinig te verdienen aan de lijndienst. Er kwamen steeds meer rederijen en schepen bij en de tarieven kelderden dramatisch. De Holland Veluwe Lijn werd in die concurrentiestrijd overgenomen door een Rotterdamse reder en ging bijna failliet. Een geldinjectie door Harderwijkse notabelen kon dat nog maar net voorkomen.

De Tweede Wereldoorlog luidde voor het schip en haar bemanning een roerige tijd in. De Duitse bezetter wilde het schip vorderen als hospitaalschip en voor de Engelse bommenwerpers was het een mooie schietschijf. In de haven van Harderwijk werd het schip met bommen bestookt waarbij verschillende mensen om het leven kwamen en bij Huizen werd het schip door jagers beschoten. ‘’s Avonds voeren we met een sloep naar het schip om de kogelgaten met houtproppen dicht te stoppen’, vertelde de toenmalige kapitein Miedema.

Na de oorlog werd de Kasteel Staverden ingrijpend verbouwd en een flink aantal meters verlengd, er konden wel 1.500 passagiers aan boord. Het schip ging met toeristen langs de Zuiderzeewerken varen, want iedereen wilde wel eens zien hoe de Hollanders land uit water maakten. Een andere bestemming vond de Kasteel Staverden toen ze door het Nederlandse Rode Kruis werd gehuurd om als hospitaalschip met zieken te varen, dat deed ze een tiental jaren lang. Door strengere eisen van de scheepvaartinspectie verloor het schip daar haar vergunning voor en ging toen varen als rondvaartboot vanuit Harderwijk langs de polders en Zeewolde. Eind jaren negentig werd het schip uit de vaart gehaald en lag het een aantal jaren in de Industriehaven. In 2004, na een strenge vorstperiode knapten een aantal buizen en zonk het schip aan de kade. Het werd als oud ijzer verkocht en omgesmolten voor een andere bestemming. Jarenlang maakte de Kasteel Staverden, genoemd naar de woonplaats van de belangrijkste aandeelhouder, prominent deel uit van het havengezicht van Harderwijk.

12. Pieter Hendrik van Lonkhuyzen, een stijlvolle architect


Architect van Lonkhuyzen heeft een bekende naam in de architectuur en een nog bekendere naam in Harderwijk waar hij tientallen bouwwerken heeft gerealiseerd.

Als architect was hij breed georiënteerd en bouwde zowel gewone woonhuizen alsindrukwekkende bouwwerken. Scherpe daken en brede overkappingen, bekend van de de jaren dertig stijl, waren zijn kenmerk en deze stijl is ook tegenwoordig (weer) populair.In Harderwijk zijn de door hem gebouwde objecten goed herkenbaar. Zijn opleiding volde hij bij Bazel in Amsterdam en Tiemens in Arnhem en in 1912 vestigde hij zich in Harderwijk. Van Lonkhuyzen bouwde in de tijd van de grote architecten Cuypers (Centraal Station) en Berlage (Beurs van Berlage) en iets van de grandeur schemert ook door in zijn bouwstijl. Een van zijn eerste bouwwerken was de bouw van een Christelijk tehuis voor Militairen in Harderwijk. Het was belangrijk dat militairen, in hun vrije tijd konden verpozen in een omgeving waar ze onder gelijkgezinden verbleven, zodat ze het café niet opzochten. Elke zichzelf respecterende richting beschikte dan ook over een tehuis van eigen signatuur. Dat gold voor de Rooms katholieken, de protestanten, de humanisten en zelfs voor de Joodse militairen.

Toen de stadsboerderijen in de binnenstad moesten verdwijnen, diende voor hun bewoners vervangende woonruimte te worden gecreëerd. Van Lonkhyzen kreeg de opdracht en ontwierp in de hoek van de toenmalige stadsweiden het ‘nachthok’, een karakteristiek wijkje met boerderijachtige woningen. Het nachthok bestaat sinds 1921en de huizen zijn, mede door een ingrijpende renovatie nog in goede staat. Uniek is het rietgedekte dak, dat de renovatie heeft overleefd.

Van Lonkhyuzen ontwierp nog veel meer in Harderwijk. De Plantagekerk met de nabij gelegen pastorie is een prachtig voorbeeld van zijn bouwstijl. Het is een echte kerk, met een prachtige spits en een geheel in stijl gebouwde pastorie. Aan de Prins Hendriklaan bouwde van Lonkhuyzen etagewoningen voor onderofficierenen aan de Stationslaan verschenen officierswoningen voor de in Harderwijk gelegerde militairen.

Ook de inmiddels verdwenen Fino soepfabriek (California) was van zijn hand. Van Lonkhuyzen voelde zich niet te goed voor het kleinere werk. Aan de Kuipwal bouwde hij 14 woningenb voor woningbouwvereniging Volkswelvaart. Een ander in het oog springend object is het Nassau Veluwe College dat veel overeenkomsten heeft met het kantoor van de Heidemij in Arnhem. Dat kantoor was destijds ontworpen door zijn vroegere leermeester Bazel. In Harderwijk zijn nogop diverse plaatsen de door van Lonkhuyzen ontworpen woningen te herkennen.

Hij had aandacht voor bouwkundige details, steile daken en schuin gemetselde druklagen boven de ramen. Wie zijn stijl een herkend zal de door hem ontworpen huizen niet kunnen missen. Van Lonkhuyzen heeft zijn architectonische visitekaartje in Harderwijk afgegeven op een manier die de stad mooier heeft gemaakt. Ook nu heeft hij nog invloed. Tegenwoordig vindt zijn stijl veel navolging, zowel aan de Mecklenburg-laan, Drielanden als in Frankrijk zijn huizen te vinden die de kenmerkende jaren dertig stijl van Pieter Hendrik van Lonkhuyzen in zich dragen.

zondag 3 juli 2011

11. Een gevel met een verhaal

Hij is best trots op, een huis te bezitten met een van de oudste gevels in Harderwijk.We hebben het over Piet Doornhof, antiquair op de Vischmarkt en om precies te zijn op de Schapenhoek, het hoekje van de markt waar in oude tijden de handel in schapen en wol werd gedreven. De gevel is opgenomen in de doorlopende gevelwand tegenover de Vischpoort en grenst aan de antiekwinkel die Piet hier al jaren drijft. Toch is de renovatie van deze gevel niet zomaar gegaan want toen Piet Doornhof het huis in 1978 kocht verkeerde het pand in onbewoonbare staat. Doornhof maakte tekeningen zoals de gevel eruit zou hebben gezien rond het begin van de 16de eeuw, maar dat vond geen genade in de ogen van de Monumentencommissie. Die vond dat het huis moest passen in het tijdsbeeld van rond achttienhonderd, toen Harderwijk een oud vissersstadje was en men was niet gecharmeerd van de oorspronkelijke gevel, het was te ‘Anton Pieckachtig’. Doornhof bikte het geheel schoon en liet het pand een aantal jaren leeg staan waarna de Monumentencommissie alsnog overstag ging en hij het volgens oorspronkelijk plan kon laten renoveren.


De bouwtekening baseerde hij op een oude prent van Cornelis Springer van 1862 waarop het pand al voorkomt. Het bovenstuk is zoveel mogelijk teruggebracht tot de oorspronkelijke gevel, bij de onderkant van het pand heeft de tekening van 1862 als uitgangspunt gediend. De oude drempel van het pand ligt inmiddels zo’n dertig tot veertig centimeter onder de grond, waarmee is aangetoond dat de gehele Vischmarkt vroeger een stuk lager heeft gelegen. De kleine ramen in het woonhuis passen goed in het geheel, vroeger kon men geen grote oppervlakten glas maken.




De gevel is historisch van groot belang want het is een van de weinige niet afgetopte laatmiddeleeuwse gevels in Harderwijk. Het staat dan weliswaar tussen 18de en 19de eeuwse gevels maar laat toch een beetje zien hoe het oorspronkelijke straatbeeld eruit kan hebben gezien. Het pand kent tal van bijzondere details, zoals de natuurstenen sluitstenen met letteraanduiding voor Jezus links (IHS) en Maria rechts (MA), die beide nog origineel zijn. Alleen de middelste sluitsteen is vernieuwd. Een andere bijzonderheid is dat de balk van het achterhuis loodrecht op de voorgevel staat waardoor het vermoeden bestaat dat het achterhuis dwars op de voorgevel heeft gestaan. Omdat de huidige bovenverdieping na een restauratie is toegevoegd is dat niet meer goed te achterhalen, maar ook op oude kaarten is een dwars achterhuis te bespeuren.




Woonhuis Schapenhoek 14




datering: begin 16de eeuw

vrijdag 10 juni 2011

10. Harderwijk en de haring


Vorige week was het de ‘week van de haring’. In Scheveningen werd het ‘1ste vaatje’ aanland gebracht en ook in Harderwijk en in veel ander plaatsen in het land was er een haringparty. Haring is voor Harderwijk een belangrijk product geweest, dat flink heeft bijgedragen aan de welvaart van de stad. Overigens is de haringvangst en de daaruit voortvloeiende handel voor heel Nederland belangrijk geweest, want het heeft bijgedragen aan de welvaart in de Gouden Eeuw. Haring die hier werd gevangen was een gewaardeerd volksvoedsel en een belangrijk export product. Daarvoor was het nodig de haring te kunnen bewaren en de uitvinding van het haringkaken zorgde ervoor dat dit mogelijk werd.

Het was een uitvinding van Willem Beukelszoon uit Biervliet, Zeeuws Vlaanderen. Bij het haringkaken worden de kieuwen en ingewanden van de haring verwijderd en worden ze ingelegd in een tonnetje en gezouten. Zo krijgen we zoute haring of Hollandse nieuwe.

Vroeger werd haring vaak gerookt, waardoor ze goed geconserveerd werd en langdurig bewaard kon blijven. In veel oude plaatsen is nog een z.g. bokkinghang, huizen en schuren waar de haring boven houtvuren werd gerookt. Haring uit Harderwijk was beroemd en kreeg daarom ook wel de naam ‘Harderwijker’. Wie in een viswinkel vraagt naar een ‘Harderwijker’ vraagt, krijgt een harde goudgele gerookte bokking.

Toen Harderwijk stadsrechten kreeg, kreeg het recht om haring te stapelen. Dat wil zeggendat alle haring die in de Zuiderzee werd gevangen via Harderwijk verhandeld werd. Het werd hier aan land gebracht, schoongemaakt en bewerkt en geveild en vervolgens uitgevoerd naar andere steden. Een bekende route was via de Arnhemse karreweg naar Arnhem waar het via de Rijn naar Duitsland werd gebracht. Deze route over land voorkwam dat men in Deventer aande IJssel tol moest betalen. De veiling of afslag van de vis vond in die tijd plaats aan de kop van de Bruggestraat//Vijhestraat. Veel Harderwijkers uit die tijd moeten in de vis hebben gewerkt en hadden er hun welstand aan te danken.

Bij de haringparty op de Vischmanrkt afgelopen dinsdag was het net als vroeger. Dries van den Bergh liep als een trotse haringbaron rond en belangrijke Harderwijkers waren met hun eega’s aanwezig. Henk Merjenburgh was als een moderne Rembrandt in de weer om iedereen te portretteren en het bier vloeide rijkelijk. Er werd voor het goede doel een vaatje haring geveild en door een flink bod te doen kon je laten zien dat je er bij hoorde. Sinds de middeleeuwen is er dus eigenlijk niet veel veranderd. In Harderwijk wordt haring ook nu nog bewerkt door Parlevliet & Van der Plas aan de Beemd. Bij warm weer ruiken we dat allemaal. In het St. Jansdal ziekenhuis, buren van het visverwerkingsbedrijf, zijn ze daar niet zo blij mee, maar ter wille van de historie nemen we het maar zoals het is. Haring kennen we tegenwoordig als zoute haring, maar ook als zure haring, rolmops, bokking en verschillende andere producten. Ook wordt er vismeel van gemaakt, een basis voor dierenvoeders.

Zo hebben we allemaal plezier van de haring. Volgend jaar gaat de opbrengst van de veiling misschien wel naar het Stadsmuseum of de bibliotheek. Zo blijft haring ook in de toekomst een belangrijk product voor Harderwijk.

woensdag 8 juni 2011

9. De Kogge


Vorige week is in Harderwijk het Hanzeverleden van de stad uitvoerig belicht en in het zonnetje gezet en het is aardig om eens te bekijken hoe deze handel in de vroege middeleeuwen zijn vorm heeft gekregen. Hanzesteden zijn meestal kustplaatsen en de onderlinge handel vond vaak plaats d.m.v. Koggen, een klein scheepstype dat qua uiterlijk doet denken aan de schepen van de Noormannen. Het waren eenvoudige, van hout gebouwde schepen met één stevenroer en één groot zeil dat overdwars op het middenschip stond geplaatst. Een ander kenmerk van de Kogge was de platte bodem waardoor op relatief ondiep water kon worden gevaren. De lengte van de Koggen was verschillend maar bedroeg over het algemeen tussen tien en dertig meter. In de kogge was een flink laadruim waardoor het tonnage tot boven de 150 ton kon oplopen. Naast het vrachtruim en de mast was er plaats voor bemanning (kasteel) en roerganger, die de scheepjes op onwaarschijnlijk lange reizen langs de verre kusten voerden.

De Kogge was het scheepstype van de vroege middeleeuwen en in veel stadszegels komt de vorm van de kogge dan terug. In de voormalige Zuiderzee zijn na de inpoldering diverse scheepswrakken gevonden, o.a. in 1981 ten noorden van Nijkerk die restanten van koggen bleken te zijn. Vaak zijn deze resten bijna geheel vergaan maar scheepsarcheologen konden ze terug reconstrueren zodat een goed beeld ontstond over bouw en afmetingen. In Kampen, eveneens een voormalige Hanzestad, ging men zover dat in 1995 een Kogge is nagebouwd waarvan het proces op excellente wijze is vastgelegd door de tekenaar Frederik J. Weijs in zijn boek ‘Scheepvaart’.

De bouw van een Kogge vroeg een arbeidsintensieve en duurzame procedure en was van het grootste belang voor de veiligheid van bemanning en lading die regelmatig aan de elementen blootstond. In de loop van de tijd werden de schepen groter en ontwikkelden zich ook andere scheepstypen uit de Kogge.

Ladingen van de blootgelegde Koggen zijn nauwelijks teruggevonden, uitzonderingen zijn ladingen met stenen en keien, maar scheepsladingen als haring, huiden, vachten en middeleeuws lakenwerk hebben de tand des tijds niet doorstaan.

De Kogge vormt nog steeds een beeldmerk van veel Hanzesteden en heeft aan de basis gelegen van veel internationale handel. Waar wegen en paden in die tijd nog moeilijk begaanbaar en gevaarlijk waren was de Kogge een uitdaging voor handelaren en zeelieden. Vakmanschap en zeemanschap vormden de basis voor haar succes ook al is menige Kogge op haar reis gezonken en zullen daarbij kostbare ladingen en mensenlevens te betreuren zijn geweest. Ook Harderwijk voert de Kogge in haar beeldmerk en de Kogge zal ongetwijfeld de wateren rond Harderwijk hebben aangedaan om ladingen te lossen en te laden. De Kogge is voor de zee wat het paard en wagen voor de weg is; de voorloper van alle professionele vervoersmogelijkheden waarover we tegenwoordig zo vanzelfsprekend beschikken.

8. Het koloniale werfdepot



Eind 1814 vereerde Kapitein Cochius van het Ministerie van Oorlog Harderwijk met een bezoek. Zijn opdracht was het gebouw van de voormalige Gelderse Munt aan de Smeepoortstraat te inspecteren op geschiktheid voor gebruik. In Den Haag bestond het voornemen om het koloniale werfdepot, als verzamelplaats voor soldaten die naar Indië gingen, in Harderwijk te vestigen en hiervoor zocht men een geschikt onderkomen. Kapitein Cochius was snel klaar met zijn bezoek hij gaf een gunstig oordeel. Met enige aanpassingen was De Gelderse Munt best geschikt te maken voor de huisvesting van zo’n 800 militairen en aldus werd besloten.

Harderwijk was verguld met deze beslissing, want het betekende de economische redding voor de stad waar recent (1811) de Gelderse Academie (door Napoleon zelf) was gesloten. Hoewel het gemeentebestuur in eerste instantie verheugd was over de komst van de militairen werd dat enthousiasme later wat getemperd. Het ministerie van Oorlog en de militaire autoriteiten bleken ‘zelfsturend’ en waren moeilijk te beïnvloeden door het gemeentebestuur. Regelmatig vlogen militairen en gemeentebestuurders elkaar in de haren. Harderwijk gedwongen dure voorzieningen in het leven te roepen zoals een behoorlijke infirmerie (militair hospitaal), magazijnen en voorzieningen voor wachtposten. De middenstand profiteerde echter flink van de komst van de militairen en bakkers, slagers en ambachtslieden zagen hun omzet stijgen. In het kielzog van de militairen kwam ook een ander soort middenstand tot bloei. Kroegbazen, bordeelhouders en prostituees vestigden zich in Harderwijk en brachten het stadje tot leven op een manier die de gemeente niet voorzien had. De geworven militairen ontvingen, voorafgaande aan hun uitzending, een handgeld, dat hen in de zak brandde en dat er om vroeg uitgegeven te worden. De binnenstad veranderde dan ook in een drukke uitgaansgelegenheid waar brave burgers zich nauwelijks nog durfden vertonen. De militairen werden opgenomen in het dagelijkse straatbeeld, overdag met exercities en patrouilles, ’s avonds en ’s nachts in het bruisende uitgaansleven. Het leverde Harderwijk de weinig vleiende bijnaam ‘het gootgat van Europa’ op (veel militairen waren van buitenlandse komaf).

De aanwezigheid van het werfdepot legde Harderwijk uiteindelijk geen windeieren, want de permanente aanwezigheid van honderden militairen leverde de stad veel inkomsten. Ook transport en vervoermogelijkheden namen toe waardoor Harderwijk beter bereikbaar werd en bleef. De kroegen en bordelen bleven echter voor overlast zorgen, een reden waarom christelijk actievoerders van de middernachtzendelingen zich in Harderwijk vestigden en zich inzetten voor een bordeelverbod. In 1892 werd dit verbod gerealiseerd waarna de bordelen werden gesloten. De acties zorgden ervoor dat de weerstand van de bevolking tegen het koloniaal werfdepot groeide en burgemeester Kempers, zelf een veteraan uit de Athjeh oorlog, zette zich in voor de legering van een ‘vast garnizoen’ in Harderwijk. In 1909, na 95 jaar, vertrok het koloniaal Werfdepot van Harderwijk naar Nijmegen waarna het 9de Regiment Infanterie haar intrede deed in de vrijgekomen kazerne. Er was een boeiend hoofdstuk toegevoegd aan de geschiedenis van Harderwijk

7. Garnalen pellen, een mooie bijverdienste



Een van de diersoorten die vroeger in de Zuiderzee voorkwam was de garnaal. Deze kreeftachtige leefde in de ondiepe wateren van de Knar en werd met mandenvol gevangen door de Zuiderzeevissers. Vooral de walvissers, die met kleine punterachtige scheepjes langs de kust visten, voerden ze met mandenvol aan. Is de garnaal tegenwoordig exclusief en duur, vroeger was het volksvoedsel en werd het als een tussen-doortje gegeten, zoals tegenwoordig een bakje kibbeling. De garnaal moest, om eetbaar te zijn, gekookt worden en daarna gepeld. Als de diertjes in de kookketel werden gegooid stolde hun vlezige achterlijf en werd kwam hun harde pantser wat losser om het lijf te zitten. Door het dier voorzichtig bij het kopje te pakken kon het eetbare lijfje van de harde schil worden gescheiden, en dat is garnalen-pellen.

In Harderwijk waren rond 1900 zeker vier garnalenpellerijen die soms wel 300 pelsters aan het werk hadden. Voor de Harderwijkse huisvrouwen was dat een mooie bijverdienste. De manden met ongepelde garnalen werden aan huis gebracht waar het pellen kon plaatsvinden. De gepelde garnalen werden weer opgehaald en de schillen gingen bij het afval. Garnalenpellen gebeurde thuis en naast de vrouwen konden ook kinderen goed meedoen. Het was een mooie bijverdienste voor het hele gezin.

Dat was ook wel nodig want de verdiensten door de visserij waren onregelmatig en vaak nogal karig. Was er veel vis, dan daalden de prijzen, was er weinig aanvoer dan stegen de prijzen, maar was het ook moeilijker vangen. Vissers waren collega’s maar zeker ook concurrenten. En je wilde je concurrent niet laten weten waar de meeste vis zat. Dat geheim wilde het liefst voor jezelf bewaren. De vissers uit andere plaatsen waren natuurlijk nog groter concurrenten dat die uit je eigen dorp ook al waren ze vaak afhankelijk van elkaar. Vissers uit Huizen en Spakenburg traden bijvoorbeeld ook vaak op als viskopers die de vangst op zee al opkochten en naar de veiling brachten.

Ze verdienden misschien wel meer met de handel dan met het vissen. Nog steeds zijn er veel vishandelaren van Spakenburgse afkomst.

Naast de vangst van garnalen werd op het zogenaamde ‘nest’ gevist. Dit waren algen, schelpen, kreeftjes, ondermaatse vis en incourante vangst. Het was niet eetbaar maar vormde een krachtig voer voor de eenden op de eendenhouderijen in de omgeving.

Dus ook het ‘nest’ werd aangevoerd en verkocht. Om het langer goed te houden werd het in de open lucht gedroogd. Dit veroorzaakte een flinke stank, maar daar was men wel aan gewend. Ook de garnalenpellerij in huis bracht intense geuren met zich mee.

Toch konden gezinnen dank zij dit werk overleven en hun karige inkomen een beetje aanvullen. De garnalen werden naar Amsterdam vervoerd en daar als lekkernij verkocht. Ook werden ze naar Engeland geëxporteerd. De vishandel van de gebroeders Eibert en Beert den Herder verdiende er goed aan. Tot aan 1914, toen kwam door de 1ste Wereldoorlog de klad in de handel met Engeland. Nederland was neutraal maar het bevaren van de Noordzee werd een gevaarlijke aangelegenheid.

maandag 6 juni 2011

6. De Vischpoort







Het is het meest aansprekende plekje in Harderwijk. Bruidsparen zijn er dol op en ook fotografen zijn er niet weg te slaan. We hebben het over De Vischpoort, de toegangspoortvan de Boulevard naar de Vischmarkt en het meest geschilderde stukje Harderwijk. De Vischpoort is de enig overgebleven poort in de stadsmuur van Harderwijk.

De Hoge-Bruggepoort, de enige andere zeepoort in Harderwijk, ooit gelegen ter hoogte van Monopole, is al eeuwen geleden afgebroken, maar de Lage Bruggepoort werd ‘De Vischpoort. Bij deze beide poorten lag een lange pier in zee, waaraan platbodems en kleine schepen aanmeerden om vracht te lossen. De grotere zeilschepen gingen een eind uit de kust voor anker omdat het te ondiep was om aan te leggen. Met roeibootjes en platbodems werden de grotere schepen gelost en geladen. Goederen konden daarom niet snel worden overgeslagen waardoor Harderwijk nooit tot grote handelsstad is uitgegroeid. We missen dan ook de grandeur van steden als Hoorn, Enkhuizen en Amsterdam waar die beter toegankelijke havens wel beschikbaar waren.

Het onderste gedeelte van de Vischpoort dateert uit de 14de eeuw, het bovenste gedeelte uit de 15de eeuw. In de boog zijn nog de sleuven te ontdekken waarin vroeger vloedplanken werden geplaatst om stormvloed tegen te keren. In de loop van de eeuwen is dat vaak nodig geweest want het water vroeger tot aan de poort reikte. O.a. in 1916 richtte een enorme watervloed nog veel schade aan in de plaatsen rond de Zuiderzee, dus ook in Harderwijk. De ruimte boven de Vischpoort is ingericht als wachtlokaal voor wachters of soldaten en

links en rechts van de poort (aan de landzijde) zijn muurhuisjes gebouwd. Aan de linkerzijde van de poort is een aantal huisjes bewaard gebleven. De laatste restauratie van de Vischpoort dateert uit 1973. In 1851 werd een torentje met een rood gaslicht op de Vischpoort geplaatst, waarmee de Vischpoort vuurtoren en een baken voor de vissers werd. Het gaslicht was afkomstig van een oude baak uit Scheveningen. Het Rijk droeg de kosten, maar in 1928 werd, in verband met de moeilijke financiële situatie van het Rijk de Gemeente Harderwijk verantwoordelijk. Wellicht werd daarom in 1930 het gaslicht vervangen door een wit elektrisch draailicht, met een sterkte van één miljoen kaarsen, en een toertal van 22 toeren per minuut. In 1947 werd het licht overbodig en gedoofd. Op 8 april 2006 is de verlichting weer in gebruik genomen en bij speciale gelegenheden wordt het licht op de Vischpoort ontstoken.

De Vischpoort is tegenwoordig in gebruik als thuislocatie voor Oudheidkundige Vereniging Herderewich en het Gilde van Stadsgidsen. Ze houden er hun vergaderingen en tijdens festiviteiten is de Vischpoort voor publiek geopend en te bezichtigen. De Vischpoort is, meer nog dan paling en dolfijnen, het symbool van Harderwijk. Het symboliseert de altijd benodigde waakzaamheid tegen het water, dat dan eens vriendelijk en dan weer verschrikkelijk kan zijn. Het kabbelende randmeer lijkt ongevaarlijk maar mensen die het water vanuit hun ervaring kennen weten wel beter. Het vriendelijk kabbelende water kan plotseling toch verraderlijk blijken.

zondag 5 juni 2011

5. Eibert den Herder, genie of Don Quichotte?


In 1950 overleed de Harderwijkse zakenman Eibert den Herder. Hij was berooid en teleurgesteld en van zijn vele plannen was uiteindelijk weinig terecht gekomen. Vanuit zijn huis kon hij in de verte het geluid van de sleepboten en werkschepen horen. Die waren hard aan het werk om de Knardijk, de dijk van de polder Oostelijk Flevoland aan te leggen. Eibert den Herder had zich zijn levenlang ingezet om de inpoldering tegen te houden, maar zijn missie was mislukt. Aan het einde van zijn leven waren de werkzaamheden zelfs in de buurt van Harderwijk te zien en te horen.

Eibert den Herder was geboren als zoon van een binnenvaartschipper, die met zijn schip ‘Vertrouwen’ op Amsterdam voer. Vaak bestond de lading van het schip uit brandhout. De moeder van Eibert overleed jong en vader Teunis nam zijn kinderen aan boord, gaf hen zelf les en daarnaast werkten ze natuurlijk mee aan boord. Daarom leerden ze ook veel over de Zuiderzee die ze bevoeren. Toen het met de vrachtvaart minder werd maar er veel anjovis werd gevangen ging Teunis over op vissen en werd de ´Vertrouwen´ omgebouwd tot vissersvaartuig en de familie wist daarmee veel geld te verdienen.

Eibert en zijn broer dachten dat ze meer geld konden verdienen met de handel en ze begonnen in Harderwijk een vishandel en visdrogerij. Ze lieten anderen voor zich varen en verkochten garnalen en gedroogd visafval dat als voer aan de vele eendenhouderijen werd verkocht. Eibert den Herder had een tomeloze energie en werd o.a. voorman voor de vissers en voorzitter van de middenstandsvereniging. Daarnaast zat hij voor de CHU in de gemeenteraad. Hij had vaak grote plannen en kwam daardoor nogal eens in conflict met de zittende burgemeester, burgemeester Kempers. Een van de plannen waar Eibert den Herder zich voor inzette was de aanleg van een vaargeul door een zandbank voor de kust van Harderwijk. Hierdoor werd Harderwijk bereikbaar voor grotere schepen. Toen deze vaargeul was aangelegd begon hij met een stoombootdienst op Amsterdam en al snel bezat hij meerdere schepen.

De dreigende inpoldering bracht zijn inkomsten in gevaar en daarom verzette Den Herder zich hevig. Hij schreef lange stukken in de krant, maakte borchures en pamfletten en haalde berekeningen van de het miniserie van Verkeer en Waterstaat onderuit. Uiteindelijk maakte hij zelfs een film waarmee hij stad en land afreisde om medestanders te werven. Met zijn eigen politieke partij, de Zuiderzeepartij, wilde hij ook politieke invloed uitoefenen, maar dat mislukte jammerlijk. De politieke partij kwam niet van de grond. Zakelijk gezien kreeg hij veel last van de crisis en de uitgebroken oorlog. De kalkzandsteenfabriek (die hij samen met zijn broer Beert bezat) ging failliet en zijn schepen werden door de Duitsers in beslag genomen en door de Engelsen gebombardeerd. Eibert den Herder ging toen maar schrijven en schilderen en hij schreef een tweetal romans en maakte bijna zeventig schilderijen van schepen en visserijtaferelen. Intussen waren de werkzaamheden voor de inpoldering gewoon doorgegaan. In 1932 werd de Zuiderzee door de afsluitdijk een binnenmeer. Vervolgens werden de Wieringenmeer-polder, de Noord Oost-Polder en Oostelijk Flevoland aangelegd.

De dijk van deze polder liep o.a. naar Harderwijk en juist daar werd hard gewerkt toen Eibert den Herder overleed. De erkenning voor zijn inzet kwam pas later toen hij een standbeeld kreeg in Harderwijk, vlak bij de plaats van zijn vroegere fabriek. Daar kijkt hij nu uit over zijn geliefde stad en de vele toeristen die er dankzij zijn stoombootdienst nog steeds in grote getale komen.

4. sanatorium Sonnevanck


In 1904 kwam in Utrecht een aantal gewichtige mannen bijeen die als achtergrond de Protestant Christelijke identiteit hadden. Het waren, in woord en daad, volgelingen van Abraham Kuyper. De reden van de bijeenkomst was de nood onder geloofsgenoten die leden aan de ziekte tuberculose. Tegen deze ziekte was geen kruid gewassen en er vielen in die tijd jaarlijks duizenden, veelal jonge, slachtoffers. Tuberculose was een besmettelijke ziekte, veroorzaakt door een bacterie die vooral longschade aanrichtte.

De mannen besloten tot de oprichting van de Vereniging voor Christelijk Hulpbetoon aan Tuberculoselijders en al heel snel werden via de Gereformeerde Kerken en de daaraan gerelateerde verenigingen duizenden begunstigers en leden geworven. Het ging zo snel dat al in 1905 grond voor een sanatorium in de bossen bij Harderwijk kon worden aangekocht. Men koos voor Harderwijk omdat de lucht er zo fris en gezond was. Omdat het licht er zo mooi tussen de bomen scheen noemde met het Sonnevanck. Er werd snel begonnen met de bouw van het sanatorium en in 1905 werd het eerste paviljoen, met twee vleugels van 18 bedden elk (18 voor vrouwen en 18 voor mannen) geopend en al snel was dit paviljoen vol.

Een echte, afdoende therapie was er in die tijd niet, maar rust, regelmaat en goede voeding deed patiënten goed, waardoor er in elk geval (vaak tijdelijk) verbetering in hun toestand optrad. De patiënten kregen bedrust, en er werd streng toegezien op hun voeding.

Als snel kwamen er zoveel aanmeldingen dat er met de bouw van een 2de paviljoen werd gestart en in 1910 werd het markante hoofdgebouw geopend. Veel mensen hadden geen geld om de kosten van verblijf en verpleging te kunnen betalen en daarom werd door de vereniging ook het Suppletiefonds opgericht. Dit fonds zamelde geld in om bij te dragen in die kosten en kan in die zin worden gezien als een voorloper van het modernere ziekenfonds.

Sonnevanck groeide gestaag. Gedurende 1914 – 1918 huurde de overheid plaatsen voor zieke militairen en voor Belgen die in de nabijgelegen opvangkampen gehuisvest waren. Veel van hen overleden tijdens het verblijf in het sanatorium, maar een aantal knapte toch goed op en konden na een kuur van een aantal jaren hun leven weer oppakken. In 1921 werd een eigen begraafplaats in het nabijgelegen bos ingericht. Dr. Bergsma werd in 1936 directeur en was één van de markante persoonlijkheden die aan Sonnevanck verbonden was. Hij bleef directeur tot 1964. ‘Immer is hier het geluid van de cementmolen te horen’, schreef hij in een jaarverslag en zo is het bij Sonnevanck altijd gebleven. Sonnevanck had in de jaren zestig zelfs een eigen school en ontwikkelde samen met de vakbond CNV de reactiveringafdeling ‘Nieuwe Wegen’. Er werd enorm veel aan fondsenwerving gedaan..

Na 1950 kwamen door de ontwikkeling van antibiotica eindelijk ‘genezende’ medicijnen tegen tuberculose en vanaf de jaren zestig werd ook chirurgie toegepast. Toch was de ziekte tuberculose toen nog lang niet uitgewoed, dat gebeurde pas in de jaren zeventig. In 1973 ging in Sonnevanck de laatste tuberculosepatiënt met ontslag. Sonnevanck was in die tijd al gestart als AWBZ inrichting (verpleeghuis) voor langdurig zieken en was in het hoofdgebouw met het Boerhave Ziekenhuis begonnen. Tegenwoordig maakt Sonnevanck deel uit van de Zorggroep Noordwest Veluwe. Nog steeds is er op het terrein het geluid van de cementmolen te horen.

3. 1672, een rampjaar voor Harderwijk

Bij ‘de bezetting’ denken we meestal aan de periode 40- 45 die nog recent in het collectieve geheugen aanwezig is. De meeste mensen weten niet dat Harderwijk in het verleden ook door de Fransen bezet is, een bezetting die ons stadje ‘aan de rand van de afgrond’ bracht. Het is dan ook al even geleden, om precies te zijn in het jaar 1672, het rampjaar van de Republiek der Zevende Verenigde Nederlanden. De Nederlanden verkeerden in dat jaar in oorlog met Engeland en Frankrijk en de Bisdommen van Keulen en Munster, een overmacht waar de republiek niet tegen opgewassen was.

De Franse koning Lodewijk XIV trok met een leger bij Lobith het land binnen en splitste zijn leger om een zo groot mogelijk gebied te bezetten. Omdat de verdediging zich concentreerde op Holland en Amsterdam bleven steden als Elburg en Harderwijk nagenoeg onbeschermd achter. Veel welgestelde inwoners van Harderwijk namen de vlucht naar Amsterdam en de stadsbestuurders knoopten ondertussen onderhandelingen aan, om een langdurige strijd en belegering te voorkomen. Ze sloten een verdrag met de belegeraar uit Munster volgens welke de stad Harderwijk haar rechten zou behouden.

De bevelvoerder, de bisschop van Munster ‘Berend van Galen’ (Bommen Berend) had echter met de Franse Lodewijk afgesproken dat Hattem, Elburg en Harderwijk voor de Fransen waren en de Franse commandant Durban du Forte trok zich niets aan van de Harderwijkse rechten. De Fransen gedroegen zich als overwinnaars, hard en onbuigzaam. Ruim 1.500 Franse militairen werden in Harderwijk ingekwartierd. Voor Harderwijk, een stadje met een paar duizend inwoners, was het een zware beproeving. De Fransen vonden dat de kosten voor de bezetting wel door de Harderwijkse burgers gedragen konden worden maar gedroegen zich bepaald niet als gast. Als ze na een periode van inkwartiering afscheid namen van hun huisadres, deden ze dat door met hun paard door huis te rijden. Daarbij sneuvelde het spaarzame meubilair en interieur vaak volledig. De Harderwijker burgers kregen daarnaast forse boetes en contributies opgelegd om de vestingwerken te verstevigen. Zowel boeren als burgers moesten bijdragen en meewerken om de stadswallen te verstreken en de beplanting buiten de muren te rooien zodat men een vrij schootsveld kreeg.

Voor de Harderwijkse bevolking leidde de aanwezigheid van zoveel militairen tot grote overlast. Toen in de loop van 1673 bleek dat Holland en Amsterdam moeilijk waren in te nemen werd de druk op Harderwijk opgevoerd. Nu werden poorten en muren gesloopt ten gunste van de verdediging van Elburg en werden de Luttekepoort, Smeepoort en het oude Blokhuis opgeblazen. De prins van Holland, Willem de 3de wist ondertussen Naarden te bevrijden en de Fransen besloten Harderwijk tenslotte op te geven.

Op 16 september, net voor de terugtocht, staken ze de stad op 40 plaatsen in brand. Gelukkig stond er weinig wind waardoor niet de gehele stad afbrandde, maar slechts een vijftigtal huizen. Hoewel de meeste militairen vertrokken bleven Franse en Munsterse troepen de bevolking terroriseren. Dat duurde tot eind 1673. De oorlog duurde tot 1678 en pas toen er vrede werd gesloten kon de getroffen stad zich een beetje herstellen. Er was, zowel in materieel als menselijk opzicht, enorm veel schade aangericht. Huizen en vestingwerken waren vernietigd en het herstel duurde jaren. In Harderwijk herstelde men de poorten en muren waarvan men nu het belang wel had ingezien. Gelukkig bleef de stad verdere strijd bespaard en kon men zich geleidelijk herstellen van deze vernietigende overmacht.


(De prachtige tekening bij dit artikel is gemaakt door Peter Nuyten)

2. 1503, de stadsbrand in Harderwijk















Op 31 juli 1503, meer dan vijfhonderd jaar geleden, brandde Harderwijk tot op de grond toe af. Een ramp die zijn weerga niet kende en die qua omvang niet met huidige rampen te vergelijken is. Het aantal slachtoffers was hoog, hoewel het exacte aantal niet bekend is geworden. Van Harderwijk bleef niets anders over dan een rokende en smeulende puinhoop.





Het verhaal van de vernietiging van Harderwijk vormt geen uitgebreid item in de vaderlandse geschiedenis. Enerzijds komt dit omdat er weinig documentatie van is overgebleven, anderzijds ook omdat dergelijke rampen omstreeks deze tijd veel vaker voorkwamen. De steden in het begin van de Middeleeuwen waren gebouwd, bestonden vooral uit huizen van hout en riet was een goedkope en voor de hand liggende dakbedekking.



Het koken vond plaats op open vuren en ook bij ambachtelijke werkzaamheden als ‘bakken’, ‘smeden’ en ‘brouwen’ werd vaak open vuur gebruikt. Niet opletten kon brand betekenen en als de omstandigheden ongunstig waren, bij langdurige droogte of veel wind, wakkerde het vuur aan tot een enorme omvang. De brand moest geblust worden met tonnen water die uit nabij gelegen meren of plassen werd gehaald, maar in perioden van droogte was ook hierin geen water voorradig. Een klein brandje kon zo uitlopen tot een enorme catastrofe van ongekende omvang en zo moet het ook in het Harderwijk van 1503 gegaan zijn. Of het nu een smederij of bakkerij is geweest, dat valt niet meer te achterhalen.



Pater Jan de Waal, afkomstig uit het St. Agnesklooster in Amersfoort was toevallig op bezoek in Harderwijk en kon verslag doen van de brand. Zijn beschrijving is in de stukken van kloosters teruggevonden maar verder is er nauwelijks documentatie of verslaglegging. De brand was enorm en verwoestend. Er zouden slechts 7 of in het gunstigste geval 40 huizen gespaard zijn gebleven en het aantal omgekomen slachtoffers varieerde van 1.000 tot 1.500 , waaronder 300 leerlingen van de Gelderse School. Op een bevolking van 3.000 inwoners was dat in elk geval een enorm aantal waarbij nog niet eens de gewonden zijn meegerekend.



En in die tijd was er nog geen brandwondenhospitaal. We kunnen aannemen dat de gewonden in de kloosters in de omgeving zijn opgenomen en dat velen van hun onder verschrikkelijke omstandigheden zijn gestorven. Er waren geen pijnstillers, geen antibiotica en geen mogelijkheden voor plastische chirurgie.



Met het opruimen van de puinhopen en het verwerken van het immense verdriet zal men maanden zijn bezig geweest. De schippers die Harderwijk als Hanzestad aandeden zullen verschrikt zijn geweest van het beeld dat men aantrof en het verhaal van Harderwijk zal mondeling in de havens zijn verteld, tot schrik van degenen die eruit afkomstig waren.



Er kwam hulp. Kampen had geld ingezameld voor een kruistocht tegen de Turken maar dat mocht worden geschonken voor de wederopbouw van de Harderwijk. Arnhemmers kwamen, onder leiding van hun burgemeester de ergste puinhopen opruimen en Harderwijk mocht als privilege een eigen munt gaan slaan. Hertog Karel nam de stad Harderwijk in en vestigde er een uitvalsbasis voor zijn soldaten. Omstreeks 1512 brak ook de pest uit en heerste er grote sterfte in de stad. En, het is geen verzonnen verhaal. Het was de realiteit van 1503. Als we het over ‘crisis’ hebben is het goed nog eens even terug te denken aan die tijd.

1. Het ontstaan van Harderwijk













Er is veel geschreven over het ontstaan van Harderwijk of Herderewich zoals het vroeger genoemd werd, maar het meeste daarvan is ontsproten aan de fantasie van schrijvers. Dat is ook de enige mogelijkheid omdat er geen geschreven bronnen bewaard zijn. Plotseling dook de naam ‘Herderewich’ in 1231 op in de geschiedenis als een vesting die stadsrechten kreeg van Graaf Otto de 2de van Gelre, vorst van Gelderland en Zuthpen.

Zeker is dat Herderewich als nederzetting is ontstaan aan de noordkant van een beek, die vanuit de Veluwse heuvels naar de kust van het Flevomeer stroomde. Die beek gaf water en het Flevomeer bood visgronden en de mogelijkheden voor vervoer, en dus bleek Herderewich een levensvatbare vesting. De eerste resten van die nederzetting lagen in de buurt van Selhorst, de huidige Albert Heijn supermarkt en daar stond ook de Sint Nicolaaskerk. In die kerk werden goederen samengebracht die jaarlijks werden afgedragen aan de bisschop van Utrecht, naast de Graaf een machthebber van formaat. De vesting Herderewich ontving de stadsrechten op een door de graaf ondertekende briefen kreeg daarmee het recht een weekmarkt en een jaarmarkt te organiseren.

Dat verhoogde de levensvatbaarheid van de vesting, door de weekmarkt trokken boeren en herders, met hun producten naar de stad en ook de klanten kwamen daar. De jaarmarkt was een ander fenomeen; rondtrekkende handelaren, kunstenaars en wonderdokters trokken in de zomer naar de stad en bleven daar een aantal weken. Door de jaar- en weekmarkt won de jonge stad Herderewich aan populariteit en bleef reizigers aantrekken. Die moesten ergens slapen en eten en zo ontstonden de eerste herbergen en logementen. Herderewich werd een belangrijke stad in de streek. In de buurt van de Bruggestraat/Vijhestraat zijn de resten gevonden van stenen huizen en stenen bestrating (foto 1), heel uniek want de meeste gebouwen waren in die tijd van hout.

De stadsrechten gaven overigens ook plichten. Zo werd de stad belastingplichtig aan de vorst en moest de jonge vesting beschermd worden door middel van een muur. Niet alleen aan de landzijde dreigde gevaar, maar ook aan de zeekant waar het onvoorspelbare water altijd een dreiging vormde. In de muur kwamen diverse toegangspoorten, aan de landzijde de Smeepoort, de Luttekepoort en de Grote poort, aan de Zeezijde de Hoge Bruggepoort en de Lage Bruggepoort, tegenwoordig bekend als de Vischpoort (foto 2). Deze poorten waren afsluitbaar en goed te bewaken. Zo konden de burgers van Herderewich rustig slapen.

Hoewel, in de vroege eeuwen dreigde overal gevaar. Ziekte en rampspoed konden zomaar toeslaan en dat gebeurde regelmatig; besmettelijke ziekte, de grillen van een vijandige leger, brand of misoogst, het hing altijd in de lucht en kon mensen zomaar overkomen. Toch werd Harderwijk een levensvatbare vesting, waar ambachtslieden, burgers en vissers woonden en werkten. Harderwijk groeide…